Hoger Beroep: Bedrijfssluiting en Ontslag Niet Onrechtmatig
Overzicht feiten
Hier is een uitgebreide lijst van feiten die je op je website kunt toevoegen voor een overzicht van de zaak:
Overzicht van de Zaak:
– Gerechtelijke instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
– Zaaknummer: 200.192.592
– Datum van Uitspraak: 4 september 2018
– Datum van Publicatie: 21 september 2018
– Type Zaak: Civiel recht, hoger beroep
– Juridisch Vraagstuk: Kennelijk onredelijk ontslag
– Oorsprong van Hoger Beroep: Appellant ging in beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (locatie Arnhem)
Betrokken Partijen:
– Appellant (Eiser): Voormalige werknemer van het autobedrijf, in dienst sinds 1982
– Geïntimeerde (Gedaagde): Autobedrijf, een dochteronderneming van een groter automobielconcern
– Juridische Vertegenwoordiging:
– Appellant: Eerst vertegenwoordigd door mr. B. Cornelissen, later door mr. M. Hille Ris Lambers
– Geïntimeerde: Vertegenwoordigd door mr. L.E. Huard
Arbeidsgegevens:
– Functie Appellant: Eerste Schadehersteller
– Salaris: €2.925 bruto per maand, exclusief vakantiegeld
– Duur van het Dienstverband: Van 1 december 1982 (met een korte onderbreking) tot beëindiging in 2015
– Bedrijf**: Een Ford-dealerschap met twee vestigingen—één voor de verkoop en reparatie van auto’s en één voor schadeherstel
Tijdsverloop van Belangrijke Gebeurtenissen:
1. 1982: Appellant treedt in dienst bij het autobedrijf.
2. 1990: Appellant treedt opnieuw in dienst na een korte onderbreking.
3. 31 juli 2013: Ford Nederland zegt de dealerovereenkomst met het autobedrijf op, met ingang van 23 juli 2015.
4. 26 november 2014: Bedrijf informeert het personeel over de op handen zijnde sluiting vanwege het beëindigen van de dealerovereenkomst.
5. 25 november 2014: Bedrijf dient een ontslagaanvraag in bij het UWV voor collectief ontslag wegens bedrijfssluiting.
6. 12 januari 2015: UWV verleent toestemming voor ontslag op basis van bedrijfseconomische redenen.
7. 1 mei 2015: Appellant wordt officieel ontslagen.
8. Outplacement Aanbod: Het bedrijf biedt een outplacementtraject aan om de werknemers te helpen nieuw werk te vinden, maar de appellant maakt geen gebruik van dit aanbod.
9. Ontslagvergoeding: Het bedrijf biedt een ontslagvergoeding van €6.846 aan, maar appellant weigert dit bedrag.
Financiële Gegevens van het Bedrijf:
– Financiële Resultaten 2014: Het bedrijf leed een verlies van €106.068.
– Daling van de Verkoop: De omzet uit nieuwe auto’s daalde van €2.574.305 in 2013 naar €816.195 in 2014.
– Sluiting Ford Dealerschap: De beëindiging van de dealerovereenkomst met Ford had een grote impact op de bedrijfsvoering.
Juridische Argumenten:
– Argumenten van de Appellant:
– Het ontslag was onredelijk en disproportioneel.
– Het bedrijf deed onvoldoende inspanningen om hem te herplaatsen of te trainen.
– De appellant had een lange staat van dienst en zijn leeftijd maakte het moeilijk om nieuw werk te vinden.
– De slechte positie op de arbeidsmarkt van de appellant werd niet voldoende in overweging genomen.
– Het bedrijf beschikte over financiële reserves die niet volledig werden meegenomen in de beoordeling.
Verweer van de Geïntimeerde:
– De sluiting van het bedrijf was economisch noodzakelijk door het verlies van de dealerovereenkomst en de dalende omzet.
– Er werd op tijd melding gemaakt van de sluiting aan het personeel.
– Het aangeboden outplacementtraject en de ontslagvergoeding waren redelijk.
– Er waren pogingen gedaan om werknemers elders onder te brengen, maar deze pogingen waren niet succesvol.
Beslissing van de Rechtbank:
1. **Economische Reden**: De rechtbank oordeelde dat het bedrijf een geldige economische reden had om te sluiten en het personeel te ontslaan.
2. **Eerlijkheid van het Ontslag**: Het ontslag werd niet als “kennelijk onredelijk” beschouwd. De leeftijd van de appellant en zijn lange dienstverband werden in overweging genomen, maar dit maakte het ontslag niet onredelijk.
3. **Financiële Gevolgen**: De rechtbank erkende enige financiële gevolgen voor de appellant, maar hij vond kort na zijn ontslag nieuw werk.
4. **Ontslagvergoeding**: De aangeboden ontslagvergoeding van €6.846 werd als eerlijk beschouwd, en het feit dat de appellant dit aanbod weigerde, deed daar niets aan af.
Uitkomst:
– **Afwijzing van het Beroep**: Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen, en de rechtbank bevestigde het oorspronkelijke vonnis dat het ontslag rechtmatig was.
– **Vordering Appellant**: Alle vorderingen voor onrechtmatig ontslag, schadevergoeding en kosten werden afgewezen.
– **Proceskosten**: De appellant werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van het hoger beroep, die €2.148 aan advocaatkosten en €1.957 aan griffiekosten bedroegen.
Juridische Context:
– **Relevante Wetgeving**: Artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek, betreffende kennelijk onredelijk ontslag.
– **Collectief Ontslag**: De Wet Melding Collectief Ontslag (WMCO) was niet van toepassing, omdat het bedrijf minder dan 20 werknemers ontsloeg.
Extra Informatie:
– **Nieuw Werk**: De appellant vond via een uitzendbureau in mei 2015 nieuw werk en kreeg vanaf februari 2016 een vast contract bij een ander autobedrijf.
Samenvatting:
Deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 september 2018 (zaaknummer: 200.192.592), draaide om de vraag of het ontslag van de appellant, een werknemer van een Ford-dealership, als kennelijk onredelijk moest worden beschouwd. De zaak werd oorspronkelijk behandeld door de kantonrechter in Gelderland, waar de vordering van de appellant werd afgewezen. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof eveneens in het voordeel van de werkgever, waarbij het ontslag gerechtvaardigd werd geacht.
Feiten van de Zaak:
De appellant trad in dienst van een automobielbedrijf, een Ford-dealership, op 1 december 1982. Na een korte onderbreking van negen maanden, keerde hij op 1 april 1990 terug in dienst, in de functie van Eerste Schadehersteller. Op het moment van zijn ontslag verdiende hij €2.925 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het bedrijf had vestigingen voor verkoop en reparatie van Ford-auto’s.
Op 31 juli 2013 zegde Ford Nederland de dealerovereenkomst met de werkgever op, met als ingangsdatum 23 juli 2015. Deze opzegging bracht de werkgever ertoe om het bedrijf te sluiten, aangezien de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten zonder het Ford-dealerschap economisch niet haalbaar was. De werkgever diende op 25 november 2014 een verzoek in bij het UWV voor toestemming tot collectief ontslag wegens bedrijfseconomische redenen, wat op 12 januari 2015 werd goedgekeurd. Het ontslag ging in per 1 mei 2015.
Juridische Vraagstukken:
Het centrale juridische vraagstuk in deze zaak was of het ontslag van de appellant kennelijk onredelijk was op grond van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (oud). Volgens dit artikel is ontslag kennelijk onredelijk wanneer de redenen voor ontslag niet opwegen tegen de nadelige gevolgen voor de werknemer, of wanneer het ontslag gebaseerd is op valse redenen of zonder opgave van redenen.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn ontslag kennelijk onredelijk was, om verschillende redenen:
- Hij had een lang dienstverband (meer dan 25 jaar), wat de gevolgen van het ontslag zwaarder maakte.
- Hij was relatief oud op het moment van het ontslag, wat het moeilijker zou maken om nieuw werk te vinden.
- Het bedrijf had volgens de appellant niet voldoende inspanningen geleverd om hem te herplaatsen of om scholing aan te bieden.
- De werkgever had geen adequate maatregelen getroffen om de financiële gevolgen van het ontslag te verzachten, zoals het aanbieden van een passende ontslagvergoeding.
- De appellant stelde dat de werkgever eerder had moeten communiceren over de beëindiging van de dealerovereenkomst met Ford, zodat hij meer tijd zou hebben gehad om ander werk te vinden.
De werkgever daarentegen voerde aan dat het ontslag volledig was ingegeven door bedrijfseconomische redenen, met name de beëindiging van de dealerovereenkomst met Ford. Het bedrijf had de juiste procedures gevolgd, inclusief het aanvragen van toestemming voor ontslag bij het UWV en het aanbieden van een outplacementtraject. Bovendien was de appellant kort na zijn ontslag via een uitzendbureau weer aan het werk gegaan, wat volgens de werkgever aantoont dat zijn positie op de arbeidsmarkt niet zo slecht was als hij beweerde.
Juridische Analyse:
1. Economische Redenen voor Ontslag:
Het gerechtshof beoordeelde eerst of het ontslag gerechtvaardigd was op basis van de aangevoerde bedrijfseconomische redenen. De werkgever had de beëindiging van de Ford-dealerovereenkomst als de belangrijkste reden voor het ontslag aangevoerd, en had daarbij ook gewezen op de financiële problemen van het bedrijf. De financiële cijfers toonden aan dat de omzet uit de verkoop van nieuwe auto’s in 2014 drastisch was gedaald vergeleken met 2013, en dat het bedrijf in 2014 verlies draaide. Het hof oordeelde dat deze bedrijfseconomische omstandigheden voldoende reden gaven voor de werkgever om het bedrijf te sluiten en de arbeidsovereenkomsten te beëindigen.
2. Kennelijk Onredelijk Ontslag:
Bij de beoordeling of het ontslag kennelijk onredelijk was, moet rekening worden gehouden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer. De appellant voerde aan dat de gevolgen voor hem te ernstig waren in vergelijking met het belang van de werkgever. Hij was van mening dat zijn lange dienstverband, zijn leeftijd en zijn slechte positie op de arbeidsmarkt voldoende reden gaven om het ontslag onredelijk te achten.
Het hof oordeelde echter dat, hoewel de appellant een langdurig dienstverband had en de gevolgen van het ontslag inderdaad zwaar waren, dit niet automatisch betekende dat het ontslag onredelijk was. De werkgever had immers geprobeerd de werknemer te herplaatsen bij andere bedrijven, en had een outplacementtraject aangeboden dat door de appellant was afgewezen. Bovendien vond het hof dat de werkgever voldoende tijdig had gecommuniceerd over de aanstaande bedrijfsbeëindiging.
3. Herplaatsing en Outplacement:
Het hof overwoog dat de werkgever wel degelijk inspanningen had geleverd om de appellant te herplaatsen bij andere bedrijven, waaronder een lokale dealer, maar dat deze inspanningen geen succes hadden gehad. Bovendien had de werkgever een outplacementtraject aangeboden via een derde partij, waarin de appellant hulp had kunnen krijgen bij het vinden van nieuw werk. Het feit dat de appellant weigerde deel te nemen aan dit traject, werd in zijn nadeel meegewogen door het hof. Het hof concludeerde dat het outplacementaanbod passend was en dat de werkgever daarmee voldoende had voldaan aan de verplichting om de gevolgen van het ontslag te verzachten.
4. Vergoeding:
De werkgever had de appellant een ontslagvergoeding aangeboden van €6.846, wat de appellant weigerde. Het hof oordeelde dat deze vergoeding redelijk was, gezien de omstandigheden van het ontslag en de economische situatie van het bedrijf. Het enkele feit dat er geen hogere vergoeding werd aangeboden, maakte het ontslag volgens het hof niet kennelijk onredelijk.
5. Conclusie van het Hof:
Het gerechtshof kwam tot de conclusie dat het ontslag niet in strijd was met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap. De economische redenen voor het ontslag waren overtuigend, en de werkgever had voldoende inspanningen geleverd om de werknemer te herplaatsen en de gevolgen van het ontslag te verzachten. De grieven van de appellant werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter.
Uitspraak:
- Het gerechtshof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en oordeelde dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was.
- De vorderingen van de appellant werden afgewezen, en de appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die €1.957 aan griffierecht en €2.148 aan salaris voor de advocaat bedroegen.